Geen kwantiteit, maar kwaliteit!

door Jessica Schop

Veel trekvogels maken een tussenstop in de Waddenzee om gebruik te maken van het enorme voedselaanbod dat de Waddenzee te bieden heeft. Het lijkt logisch dat de vogels zich zullen concentreren in de gebieden waar het meeste voedsel te vinden is. Maar uit onderzoek blijkt dat deze logica is niet zo logisch is voor kanoeten. Deze vogels blijken kwaliteit naast kwantiteit belangrijk te vinden.

 

Kanoeten

De kanoet is een echte trekvogel en migreert jaarlijks van Canada, Groenland of Siberië tot aan Zuid-Afrika. Hierbij maken ze een tussenstop in de Waddenzee om zich helemaal tonnetjerond te eten. Kanoeten voeden zichzelf met kleine schelpdieren, waarbij ze de hele schelp in één keer naar binnen werken en deze vervolgens met behulp van hun maagspieren verbrijzelen tot verteerbaar gruis. Kanoeten voeden zich voor 99% met kokkels, zo is gebleken uit uitwerpselen die in 2011 onderzocht zijn. De overgebleven 1% van het voedsel bestaat uit wadslakjes (Hydrobia ulvae), nonnetjes, mossels en zwaardschedes.

 

Kokkels

In de Waddenzee zijn er gebieden met een hoge dichtheid aan kokkels, andere gebieden hebben juist een lage dichtheid. De biomassa van elke individuele kokkel is niet alleen afhankelijk van de grootte van een kokkel, maar ook van de hoeveelheid omringende kokkels. Bij veel omringende kokkels, en dus een hoge dichtheid, ondervindt deze kokkel meer concurrentie voor hun voedsel (algen). Een kokkel die leeft in een lage dichtheid, en dus minder concurrentie heeft, kan meer voedingsstoffen tot zich nemen en heeft daardoor een hogere biomassa.

 

 

Kanoeten vs. kokkels

Onderzoekers van het NIOZ hebben de verspreiding van zowel kokkels als kanoeten in kaart gebracht. Ze hebben zich geconcentreerd in het gebied op en rondom Griend waar de vogels met laagtij kunnen foerageren. In dit gebied is de kokkeldichtheid bepaald in een grid van 25 x 25m. Kanoeten zijn voor dit onderzoek voorzien van een zender die op hun rug werd bevestigd, waarvan de exacte locatie kon worden bepaald als door drie van de negen ontvangststations een signaal werd opgevangen.


Je zou verwachten dat de kanoeten foerageren in gebieden waar de meeste kokkels te vinden zijn. Uit het onderzoek blijkt dat deze logica niet altijd op gaat. Het blijkt dat bij kokkels de hierboven genoemde negatieve dichtheidsafhankelijkheid bestaat, waar de kanoeten op reageren. Dit betekent dat gebieden met de grootste aantallen kokkels niet de favoriete foerageergebieden zijn voor de kanoeten.


De logica ‘hoe meer voedsel aanwezig is in een gebied, des te meer vogels hier foerageren’, gaat dus niet altijd op. Niet alleen de totale biomassa van kokkels (kwantiteit), maar ook de individuele biomassa per kokkel (kwaliteit) is van belang. Als een kanoet zou foerageren in een gebied met een hoge kokkeldichtheid, zou het in verhouding meer kokkels moeten vergruizelen om dezelfde biomassa binnen te krijgen als in een gebied waar de kwaliteit van de kokkels hoger is. De dichtheid van een prooi is dus in dit geval een zwakke indicator voor het aantal predators.

 

Bronnen

Bijleveld, Allert I., et al. “Understanding spatial distributions: negative density-dependence in prey causes predators to trade-off prey quantity with quality.” Proc. R. Soc. B. Vol. 283. No. 1828. The Royal Society, 2016

De foto in de header is van Marcel van Kammen