Ga met ons mee op excursie
Maak een verschil voor het waddengebied met je bedrijf, vrienden of familie!
Home Waddengebied Kunst van communiceren
Voor dieren die in groepen leven is het belangrijk te weten waar de andere groepsleden zijn. Dat helpt de groep bij elkaar houden. Een geïsoleerd geraakt dier is namelijk kwetsbaar voor roofdieren. Hierom maken veel diersoorten geluiden die speciaal zijn bedoeld om binnen de groep onderling contact te houden. Zo brengen ze de boodschap ‘hier ben ik’ over. Een recente ontdekking is dat haringen, die zich ’s nachts en ook tijdens de trek in compacte scholen van vele miljoenen exemplaren verzamelen, met dit doel luchtbelletjes uit hun anus laten ontsnappen. Zweedse onderzoekers die in het donker op zee onderwatermicrofoons in een haringschool hadden laten zakken, registreerden het ‘tjirpende’ geluid van de belletjes tegen het donker worden en wanneer de school als geheel omhoog of omlaag in het water bewoog, waarschijnlijk in reactie op roofvissen. Haringen maken de ‘scheetjes’ door lucht uit de zwemblaas in een doorgang naar de darmen te persen. Het gakken van in de bekende V-formatie vliegende ganzen heeft volgens wetenschappers een soortgelijke functie: individuele ganzen geven er hun positie in de ‘V’ mee door. Foto: Jelger Herder.
Bij in kolonies nestelende vogelsoorten liggen er grote aantallen nesten op kleine afstand van elkaar. Bij een typische koloniebroeder als de kokmeeuw tot wel vijf nesten per vierkante meter. Wanneer de kuikens zijn uitgekomen vliegen oudervogels af en aan met voedsel voor hun kroost. Maar hoe vindt een ouder het juiste nest? Franse biologen ontdekten dat bij kokmeeuwen kuikens in het nest al begonnen te bedelen om voedsel nog voor de ouder bij het nest was geland. Toch bedelden de kuikens niet wanneer niet-oudervogels in de buurt vlogen, en dat gebeurde in de drukke kolonie continu. Het leek alsof oudervogels bedelende kuikens als baken gebruikten voor het eigen nest. De kuikens begonnen te bedelen bij het horen van de zogeheten ‘lange roep’ van een eigen ouder bij het aanvliegen. Uit experimenten waarin de opgenomen lange roep van een oudervogel al of niet kunstmatig was veranderd, kwam naar voren dat ouders met kleine frequentieverschuivingen in het geluid de boodschap ‘ik ben het’ overbrachten. Kuikens wisten die feilloos op te pikken: wanneer de frequentieverschuiving met slechts 1% verschilde van die van de ouder, herkenden zij de ‘ouderroep’ niet meer. Foto: Marcel van Kammen.
Biologen debatteren al lang over de mogelijke redenen waarom dieren groepen vormen. Zo is het op het eerste gezicht raadselachtig waarom veel diersoorten er actief voor lijken te zorgen dat soortgenoten zich verzamelen op een plek waar voedsel is. Evolutionair gezien zou het individuele dier vooral belang lijken te hebben in voedsel voor zich alleen te houden. Toch attenderen diverse diersoorten door geluiden te maken op de aanwezigheid van voedsel. Huismussen bijvoorbeeld tjilpen regelmatig bij het vinden van een lekker hapje. Dat doen zij niet uit opwinding of door grote naastenliefde, blijkt uit klassiek geworden experimenten. Wanneer huismussen een hoeveelheid broodkruimels kregen aangeboden tjilpten ze steevast, waarop andere huismussen naar het brood kwamen. Werd het brood in dezelfde hoeveelheid maar uit een stuk aangeboden, dan zwegen de vinders van het brood en lokten geen soortgenoten. Als verklaring voor dit gedrag werd de grotere veiligheid voor roofdieren van een individu in een groep geopperd. Bij deelbaar voedsel riepen de huismussen voor de veiligheid soortgenoten aan. Wanneer het voedsel wel alleen opgegeten moest worden, kozen zij voedsel boven veiligheid. Foto: Marcel van Kammen.
Het kwaken van mannetjeskikkers en -padden is een nauwelijks te negeren geluid van zwoele voorjaarsavonden. Bij sommige soorten horen paringsbereide vrouwtjes de kwaakgeluiden tot een afstand van 1 kilometer. Daarna kruipen zij in de richting van het geluid om met een van de kwakende mannetjes te paren. Het kwaken van kikkers en padden blijkt meer informatie over te brengen dan alleen de locatie van mannetjes. Zoals ook bij veel andere diersoorten is de toonhoogte van het geluid afhankelijk van de lichaamsgrootte. Hoe groter het mannetje, hoe lager de toon. En hoe kleiner, hoe hoger de toon. In een Brits onderzoek werden kunstmatig samengestelde kwaken van mannetjes van de rugstreeppad, waarvan alleen de toonhoogte kon worden veranderd terwijl andere eigenschappen van het geluid gelijk bleven, afgespeeld in de buurt van kwakende mannetjes van de soort. Mannetjes sloegen veel vaker op de vlucht wanneer zij een laag kwaakgeluid te horen kregen. Terwijl mannetjes veel vaker de luidspreker aanvielen waaruit hoge kwaakgeluiden klonken. Mannetjes rugstreeppadden houden met fysieke aanvallen andere mannetjes uit hun buurt om met zoveel mogelijk vrouwtjes te paren. De grootste en sterkste mannetjes winnen doorgaans. Kennelijk gaven zij met hun kwaken ook door wie de sterkste was.
Het zingen van vogels is letterlijk van levensbelang. Vogelzang, tenminste bij West-Europese en Amerikaanse vogelsoorten, is een bezigheid van mannetjes en dan voornamelijk in het voortplantingsseizoen. Zij zingen om aan te geven wie ze zijn, dat zij de eigenaar zijn van een territorium en in broedconditie verkeren. Voor de ontvangers van de zanggeluiden kan de boodschap van de zang nogal verschillen. Voor mannetjes van dezelfde soort is deze vooral bedreigend: ga weg. De boodschap voor ongepaarde vrouwtjes van dezelfde soort is: kom hier. Individuen van de meeste andere soorten laat de zang waarschijnlijk helemaal koud. Op roofdieren na, die kunnen de zang gebruiken om het zingende mannetje op te sporen. Uit onderzoek is bekend dat bij veel vogelsoorten de vrouwtjes een voorkeur hebben voor mannetjes met ingewikkelde liedjes. Rietzanger mannetjes met een gevarieerd zangrepertoire paren eerder in het seizoen, wat een voordeel oplevert in de overleving van de jongen. Mogelijk is ingewikkelde zang een teken dat het mannetje ervaren is en een goede ouder. Een tegengestelde theorie wil dat zanggeluiden vooral de zintuigen van vrouwtjes prikkelen. Kortom: dat zij het ‘mooi’ vinden. Foto: Henk Postma.
Uiteenlopende diersoorten geven alarmroepen bij het naderen van een roofdier. Bekend zijn de beelden uit natuurdocumentaires, waarin op wacht staande stokstaartjes bij gevaar met hoge fluitjes en blaffende geluiden groepsleden waarschuwen op hun hoede te zijn of te vluchten. Ook veel vogelsoorten alarmeren. In het waddengebied vallen de weidevogels het meest op. Zo heeft de grutto een miauwende alarmroep die erg luid en indringend is. Een alarmroep heeft risico’s, want het kan juist de aandacht van een roofdier trekken. Daar moet volgens biologen een groter voordeel tegenop wegen. Die is niet altijd even makkelijk te achterhalen. De alarmgroep van de grutto zou door zijn luidheid roofvogels in verwarring kunnen brengen of de aandacht afleiden van zijn jongen. Ook zou het andere weidevogels zoals kievieten kunnen aansporen om gezamenlijk een roofvogel aan te vallen en daarmee te verjagen. Foto: Marcel van Kammen.
De jongen van vrijwel alle diersoorten, waarbij ouderdieren hun kroost voeren, bedelen om voedsel. Bedelgedrag is vooral onderzocht bij vogels, waar het gedrag het meest opvallend is. Biologisch gesproken is bedelen een beetje vreemd, want al dat bedelen, zeker de ver dragende hoge piepjes van de kuikens van veel zangvogels, trekt maar roofdieren aan voor wie een kuiken een makkelijke prooi is. Achter het bedelen moet dus ook iets zitten dat het ondanks het gevaar extra lonend maakt voor een kuiken. Biologen onderscheiden twee mogelijke scenario’s voor het ontstaan van bedelgedrag. Beide gaan ervan uit dat met bedelen informatie wordt overgebracht waarmee de ouders beslissingen maken over de voedselverdeling. De eerste theorie gaat uit van pure zelfzucht: het grootste en sterkste jong bedelt het hardst en ontvangt zo het meeste voer, waardoor hij het meest groeit. Het alternatieve idee is veel vriendelijker. Hierin bedelen de het minst groeiende jongen het hardst, omdat zij voedsel het meest nodig hebben. De beter groeiende nestgenoten houden zich in en geven zo tenslotte verwante broertjes en zusjes een kans. Voor allebei de theorieën is in de natuur bewijs gevonden. Foto: Marcel van Kammen.