16 maart 2012 Vreemdgaan is de natuur Door Romke Kats [PIC2702]Het is voorjaar. Elke ochtend worden talloze ornithologische concerten gegeven. Waar riet staat, kom je nu tetterende rietgorzen tegen: in de Horsmeertjes, de Kroon’s Polder, de Westerplas, het Lauwersmeer en de Dollard. Goede zangers maken niet alleen meer kans op een vaste partner maar ook op een buitenechtelijk avontuurtje. In het waddengebied bevolkt de rietgors gebieden met riet, zoals kwelders, natte duinvalleien, sloten en polders. De gelijkenissen met een mus zijn groot. Dezelfde grootte en een dikke snavel. Heel handig als je veel zaden eet. Rietgorzen zijn sexueel dimorf, mannen en vrouwen hebben dan niet hetzelfde verenkleed (zie afbeeldingen). Het mannetje zingt nu de longen uit z’n lijf en is goed te zien en te horen. Vanaf een hoog punt, zoals een struik of een rietstengel, wordt de uit drie tonen bestaande zang eindeloos herhaald (zie onderstaand filmpje www.youtube.com/watch?v=kAEeQHecmk8). Rietgorzen gaan vreemd De mannetjes proberen met hun gezang in de smaak te vallen bij vrouwtjes. Mannetjes die veel zingen en een gevarieerd repertoire hebben, blijken het meest succesvol. Als een paartje gevormd is, zorgen de vogeltjes samen voor de nakomelingen. Lange tijd is aangenomen dat de meeste vogelsoorten monogaam zijn. Door de ontwikkelingen van nieuwe DNA-technieken is echter een totaal ander beeld ontstaan. Bij slechts 14% van de vogelsoorten blijven de partners elkaar volledig trouw. De rietgors maakt het wel erg bont. In 80% van de nesten blijkt een deel van de jongen buitenechtelijk te zijn. De rietgors gaat dus massaal vreemd. Wat zijn de voor- en nadelen hiervan? Elk voordeel heeft z´n nadeel Voor mannen leveren buitenechtelijke bevruchtingen meer nakomelingen op zonder dat extra zorg wordt gegeven. Risico’s zijn de overdracht van ziektes en de aantasting van de hechte paarband. Directe voordelen bij vogels voor vrouwen zijn vrijwel (nog) niet gevonden, zoals extra zorg, toegang tot meer of betere foerageergebieden, of bevruchting van alle eieren. Onderzoeken aan vrouwelijke rietgorzen suggereren dat het vreemdgaan ingegeven wordt door indirecte, genetische voordelen. Het blijkt dat buitenechtelijke jongen een voorsprongetje hebben. De ‘bastaarden’ kruipen vaker als eerste uit het ei, maar blijken ook groter en zwaarder te zijn. De buitenechtelijke jongen hebben een hoger uitvliegsucces. Het vrouwtje neemt wel risico’s door vreemd te gaan. Mannen blijken minder zorg op zich te nemen als een deel van de jongen buitenechtelijk is. Onduidelijk is waarop mannen deze beslissing baseren. Gevolg is wel dat het vrouwtje harder gaat werken om haar jongen van voldoende eten te voorzien. Dit kan een flinke aanslag op haar conditie zijn en leidt bij vogels vaak tot een lagere overleving. Daarnaast is de sterfte onder de jongen hoger. De jongen zijn vaker alleen en worden dan minder goed tegen roofdieren beschermt. De baten schatten de vrouwtjes blijkbaar toch hoger in dan de kosten, want anders zou er niet zoveel worden vreemd gegaan. [PIC2701]Nafluiten Buitenechtelijke jongen hebben gevarieerder DNA dan de eigen jongen. Onderzoekers verklaren het ontstaan van deze hogere genetische variatie door een lage genetische gelijkheid tussen het vrouwtje en haar buitenechtelijke partner. Vreemdgaande vrouwtjes zoeken blijkbaar naar een genetisch ongelijke partner. Maar waaraan herkent een vrouwtje nu een genetisch ongelijke partner? Het antwoord zit in het gezang van het mannetje in het voorjaar. Mannetjes die veel zingen en een gevarieerd repertoire hebben, blijken in de smaak te vallen bij de zoekende vrouwen. Deze mannen hebben meer kans op buitenechtelijke nakomelingen. Het aantal neemt zelfs toe als het mannetje veel en gevarieerd zingt. Voor mannetjes rietgorzen met een kinderwens loont het om dus naar de vrouwtjes te fluiten. Bron Bouwman, K.M. 2005. The Illusion of Monogamy Patterns of extra-pair paternity in the reed bunting (Emberiza schoeniclus). Thesis University of Groningen. http://dissertations.ub.rug.nl/FILES/faculties/science/2005/k.m.bouwman/thesis.pdf Pasinelli, G. and Schiegg, K. 2006. Fragmentation within and between wetland reserves: the importance of spatial scales for nest predation in reed buntings. Ecography 29: 721732. http://www.zool.uzh.ch/static/ecologyOLD/people/gpasinelliOLD/pdf/Pasinelli_Schiegg06Ecography.pdf Suter, S.M. 2008. The adaptive value of female promiscuity in the reed bunting (Emberiza schoeniclus). Departement Biologie, Institut für Ökologie und Evolution, Universität Freiburg (Schweiz). Dissertation Nr. 1611. http://www.unifr.ch/biol/ecology/meyer/meyer_personal/PhDSuterS.pdf