De silhouetten van in V-formatie vliegende ganzen, afstekend tegen een herfstige lucht. Of een wolk van duizenden zilverplevieren die eendrachtig koers zetten naar het zuidwesten. Weinig fenomenen uit de vogelwereld zijn zo indrukkend als de vogeltrek.
Biologen hebben verschillende verklaringen voor de pendelbewegingen van vogels tussen hun broedgebieden en de plekken waar zij overwinteren. Voedsel speelt vaak een centrale rol. Steltlopersoorten broeden bijvoorbeeld in Siberië. In de lente vindt hier namelijk een ware insectenexplosie plaats. Ook brandganzen trekken in het voorjaar naar het Hoge Noorden om te broeden. Hierbij volgen ze de ‘golf’ van opkomend gras.
Voedselgebrek in de wintermaanden kan ook een reden zijn om op reis te gaan: in het Waddengebied broedende lepelaars trekken daarom in de winter zuidwaarts. Koud winterweer put de energiereserves van vogels uit en kan eveneens achter de zuidwaartse trek zitten, zoals bij scholeksters. En volgens een intrigerende theorie broeden bijvoorbeeld drieteenstrandlopers in de poolgebieden, omdat hier weinig parasieten zijn die de jongen ziek kunnen maken.
Voor de meeste trekkende zee- en kustvogels liggen de halteplaatsen van de trek aan de zogeheten Oost-Atlantische flyway. Deze ʻvogelsnelwegʼ loopt vanaf het noordpoolgebied langs de kustlijn van Noordwest-Europa, Frankrijk, Spanje en de Afrikaanse westkust tot aan zelfs Namibië. Zo vliegt de kanoetstrandloper tussen broedgebieden in het Hoge Noorden via een tussenstop in de Waddenzee naar overwinteringsplek Mauritanië, terwijl in het Waddengebied broedende grote sterns in de winter onder meer de Zuid-Spaanse kust opzoeken.
Veel in Nederland broedende ʻlandvogelsʼ, zoals boerenzwaluwen, nemen een oostelijkere route naar winterplekken in Afrika ten zuiden van de Sahara. Van sommige wegtrekkende vogels wordt de plaats ingenomen door overwinterende Scandinavische exemplaren – roodborsten bijvoorbeeld.
In grote lijnen vindt de vogeltrek in twee golven plaats: in het voor- en najaar. In het voorjaar verplaatsen trekvogels op het noordelijk halfrond zich noordwaarts. Ze gaan dan van hun overwinteringsgebieden in het zuiden naar hun broedgebieden in het noorden. In het najaar volgt de trek in omgekeerde richting.
Wanneer vogels precies trekken is afhankelijk van de soort en vaak ook van weersomstandigheden: diverse soorten wachten bijvoorbeeld rugwind af. Over het algemeen spint de voorjaarstrek zich uit over een langere tijd, van eind februari tot begin mei.
Hoewel sommige steltlopersoorten al vanaf eind juli zuidwaarts trekken, is er begin oktober een uitgesproken piek in de najaarstrek.
In proeven met trekvogels in kooien veranderde de ʻtrekrichtingʼ naar gelang een kunstmatige hemel met sterren of de zon werd gedraaid. Blijkbaar gebruiken trekvogels in de nacht (wanneer veel vogels trekken) de stand van de sterren om zich te oriënteren, en overdag de zonnestand.
Uit soortgelijke experimenten is bekend dat trekvogels het globaal noord-zuid aangevende aardmagnetisch veld kunnen oppikken en deze ook gebruiken om hun vliegrichting te bepalen. Zogenoemd gepolariseerd licht, dit is licht dat door wateroppervlakten weerkaatst wordt, kunnen vogels ook waarnemen en speelt mogelijk ook een rol. Wetenschappers vermoeden verder dat de breinen van trekvogels een soort diashow opslaan van de landschappen waarover zij vliegen, waaraan zij de trekroute herkennen.
In een klassiek onderzoek werden Nederlandse spreeuwen, die normaal in Zuid-Engeland en Noord-Frankrijk overwinteren, verplaatst naar Zwitserland. De proefvogels hielden vervolgens de zuidwestelijke koers aan die nodig is om het gebruikelijke overwinteringsgebied te bereiken, en kwamen zo uit in Zuid-Frankrijk en Spanje. Conclusie: bij spreeuwen is de trekrichting aangeboren.
Ook bij zwartkoppen – kleine trekkende zangvogels – is bewijs gevonden voor een genetische basis van de trek. Maar, zo rapporteerden onderzoekers begin 2023, jonge grutto’s uit een Nederlandse populatie die normaal in West-Afrika overwintert, vlogen na te zijn losgelaten in Polen naar plekken veel oostelijker in Afrika, waar Poolse grutto’s overwinteren. De vliegroute moest zijn overgenomen van de Poolse vogels. Hoe, is nog onbekend.
De allereerste gegevens over vogeltrek kwamen van kleine metalen pootringen met daarop een unieke letter- en cijfercode. Terugmeldingen van de ringen van gevangen of dood gevonden vogels leverden – en leveren nog steeds – waardevolle inzichten op. Sinds de opkomst van micro-elektronica en navigatiesatellieten hebben de mogelijkheden voor het volgen van trekvogels een enorme vlucht genomen. Door dataloggers, die allerlei vluchtgegevens opslaan die naderhand worden uitgelezen, en satellietzenders die vogels realtime volgen, stroomt steeds gedetailleerder informatie binnen over de vogeltrek. Trekvogels krijgen de zo klein en licht mogelijk gemaakte apparaatjes in een soort rugzakje mee, of ingebouwd in een pootring.
Omdat veel trekvogels de kustlijn volgen, is de najaarstrek het best waar te nemen langs de Noordzeekust. Goede plekken zijn:
Het najaar is een prachtig moment om vogels te spotten in het Waddengebied. Op onze website staat een trekvogelposter met een overzicht van de belangrijkste watervogelsoorten die in de loop van een jaar tijdelijk in het Waddengebied verblijven, tijdens hun tocht langs de Oost-Atlantische trekroute. Zo ontdek je per maand hoeveel vogels wanneer in het gebied zijn te vinden.
Dit artikel is verschenen in het magazine WADDEN van september 2023 en geschreven door Marcus Werner met fotografie van Marcel van Kammen.
Ontvang 3x per jaar het (digitale) magazine WADDEN voor €32,50 met prachtige fotoreportages, interessante artikelen en speciale lezersvoordelen. Met jouw lidmaatschap help je het Waddengebied te beschermen.
Magazine bestellen