Reizen op wind en water

Dieren – en ook planten – verplaatsen zich omdat ze zoeken naar voedsel, een partner of een geschikter leefgebied. Natuurlijke stromingen helpen hen daarbij. Zes voorbeelden hoe de natuur meebeweegt met de stroom – en er soms tegenin gaat.

Met de wind in de rug

Bij vliegreizen is het een bekend fenomeen: de aankomsttijd is soms aanzienlijk vroeger dan volgens het geplande vluchtschema. De oorzaak: rugwind. Trekvogels profiteren op vergelijkbare wijze van meewind tijdens hun soms duizenden kilometers lange vluchten.

Dat blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek waarin de windpatronen langs de trekroutes van grutto’s en kanoeten in kaart zijn gebracht. De vogels vliegen van de overwinteringsgebieden in het West-Afrikaanse Mauritanië naar de Waddenzee, en vandaar naar hun broedgebieden in Siberië. De meest gunstige rugwinden traden op in de etappe Mauritanië–Waddenzee, tussen 3 en 5 kilometer hoogte, en in de etappe Waddenzee–Siberië, tussen 1,5 en 3 kilometer hoogte.

Waarnemingen van vertrekkende groepen steltlopers lieten zien dat de vogels stegen tot een hoogte waar de rugwind optimaal was. De vliegsnelheid over de grond nam daardoor toe — in sommige gevallen van gemiddeld 57 km/uur tot wel 93 km/uur. Omdat de vluchtduur hierdoor afnam, hoefden de vogels tijdens de trek minder in te teren op hun vetreserves.

Marcel van Kammen
Walter Das

Met de stroom mee

De bruinvis was rond 1960 vrijwel verdwenen uit de Waddenzee en het Nederlandse deel van de Noordzee. Vanaf ongeveer 1990 beleefde dit kleine zeezoogdier echter een spectaculaire opleving. Inmiddels telt de populatie ten minste 85.000 dieren. De precieze oorzaken van zowel de afname als de terugkeer van deze tot twee meter grote walvissoort zijn nog onbekend.

Om meer inzicht te krijgen, bestuderen zee-ecologen de verspreiding van bruinvissen in de Noordzee en de Waddenzee. Zo werden vanaf de veerboot tussen Den Helder en Texel waarnemingen verzameld van bruinvissen in het Marsdiep, het grootste zeegat tussen beide zeeën. De meeste bruinvissen werden gesignaleerd wanneer het Marsdiepwater – volgens een sensor onder in de veerboot – het zoutst was. De conclusie: bruinvissen komen mee met het zoute Noordzeewater dat bij vloed de minder zoute Waddenzee instroomt.

Bruinvissen eten voornamelijk kleine vissen. Omdat ook kleine vissoorten met de vloedstroom de Waddenzee binnenkomen, en roofdieren hun prooien vaak volgen, lijkt het waarschijnlijk dat bruinvissen hun voedsel achternareizen. Waar de vis is, is de bruinvis.

Haringbroed dol de vloed

Kleine, zogeheten pelagische vissen (dat zijn vissen die op enige afstand van de kust leven) vormen volgens visbiologen het grootste deel van het gewicht aan vis in de Waddenzee. Ze zijn van onschatbare waarde voor visetende vogels en roofvissen. Pelagische vissen leven in de hogere waterlagen, tussen bodem en zeeoppervlak, en zijn lastig te onderzoeken. Pas recent werd duidelijk dat de kleine pelagische vis in de Waddenzee vooral bestaat uit jonge haring en sprot, een verwante haringachtige.

Helemaal ingewikkeld is het om deze visjes zwemmend te volgen. Toch is dat onderzoekers onlangs gelukt, met behulp van geavanceerde hydro-akoestische meetapparatuur op de zeebodem tussen Den Helder en Texel. Deze apparaten zenden geluidspulsen recht omhoog, die worden teruggekaatst door scholen én individuele vissen. De ‘echo’s’ worden vervolgens opgevangen door een ontvanger. Het werkt volgens hetzelfde principe als een echolood, dat op boten de waterdiepte meet.

Uit de metingen blijkt dat scholen jonge haring en sprot met de vloed- en ebstroom massaal de Waddenzee in- en uitgaan. Maar soms zwommen de visjes juist tegen de ebstroom in – alsof ze wilden blijven. Niet vreemd, want de Waddenzee lijkt een belangrijk opgroeigebied te zijn voor haring en sprot.

Alamy
Foto Fitis - Sytske Dijksen

Ontsnappen aan de drukte

De kleinste huisjesslak van het wad is het wadslakje. Tot wel 100.000 exemplaren, met hun tere, olijfgroene, lichtbruine of grijze spiraalvormige schelpjes van ongeveer vijf millimeter lang, kunnen een vierkante meter wad bodem bevolken. Bij hoogwater grazen de slakjes algen, bacteriën en dood organisch materiaal van de wad bodem. Zelf vormen ze een belangrijke voedselbron voor diverse wadvogels, waaronder de bergeend.

Bij de hoge dichtheden die wadslakjes op het wad kunnen bereiken, raakt hun voedselvoorraad al snel uitgeput. Steeds vaker treffen individuele slakjes een kaalgegraasde wad bodem aan. De slijmbelletjes die de dieren aan de onderzijde van hun lichaam uitscheiden, bieden hiervoor een oplossing. De belletjes kleven samen tot een soort vlot, waarmee de slakjes naar het wateroppervlak opstijgen. Ondersteboven hangend aan dit bellenvlot drijven ze vervolgens met de getijstromen mee. Zo ontsnappen ze aan de voedselconcurrentie, om zich op een rustiger stuk wad weer naar de bodem te laten zakken.

Waterstroomboom

Net als veel plantensoorten op de Waddeneilanden is de zwarte els een echte pionier: een soort die groeit op plekken waar weinig concurrentie is van andere planten. De Latijnse naam van deze meestal kleine heesterachtige boom is Alnus glutinosa en verwijst naar het Keltisch voor ‘nabij water’. En nabij water is precies waar de zwarte els van nature groeit.

De soort gedijt op drassige grond langs sloten en rivieren en aan de oevers van meren. In zulke stikstofarme bodems profiteert de zwarte els van de symbiose met in de wortels levende bacteriën die stikstof uit de lucht vastleggen. Uit de katjes van de zwarte els ontwikkelen zich een soort dennenappels. Daaruit vallen in de lente zaden met luchtgevulde lobben die uitstekend drijven. De zaden worden gemakkelijk door waterstromen meegevoerd: een uitkomst voor een aan de waterrand aangepaste plant.

Saxifraga - Rudmer Zwerver
Saxifraga - Jeroen Willemsen

Ballonvaren op luchtstromen

In het noordelijkste puntje van de Nederlandse Waddenzee ligt Rottumerplaat. Rond 1950 was het nog een kale zandplaat. Nadat het was uitgegroeid tot een piepklein Waddeneiland, werd het tijdelijk bewoond door een handvol mensen: werklieden, vogelwachters.

Toch is het raadselachtig dat op Rottumerplaat tientallen spinnensoorten voorkomen. Hoe zijn die daar terechtgekomen? Het is denkbaar dat spinnen – altijd vleugelloos – vanaf het vasteland met mensen zijn meegelift. Maar veel waarschijnlijker is dat hun aanwezigheid te danken is aan bijzonder spinnengedrag.

Jonge spinnetjes – en bij sommige soorten ook de volwassen dieren – laten, wanneer ze zich over grotere afstanden willen verplaatsen, uit hun achterlijf een draad spinnenzijde vieren. Is die eenmaal lang genoeg en waait het ook maar een beetje, dan trekt de luchtwrijving aan de draad, en stijgt de spin op. Al ballonvarend – naar het Engelse ballooning – leggen ze soms honderden kilometers af en bereiken ze hoogtes tot wel vijf kilometer. Op Rottumerplaat komen ballonvarende soorten voor zoals de gewone renspin, de wespspin en de herfsthangmatspin.

Het magazine WADDEN ook lezen?

Dit artikel is verschenen in het magazine WADDEN van juni 2025 en geschreven door Marcus Werner en fotografie van Marcel van Kammen, Walter Das, Sytske Dijksen, Rudmer Zwerver en Jeroen Willemsen.

Ontvang 3x per jaar het (digitale) magazine WADDEN voor €32,50 met prachtige fotoreportages, interessante artikelen en speciale lezersvoordelen. Met uw lidmaatschap steunt u ons werk en helpt daarmee het Waddengebied beschermen.

Proefexemplaar aanvragen