Aan tafel!

Voor trekvogels is de Waddenzee een van de belangrijkste pleisterplaatsen ter wereld. Miljoenen vogels overwinteren daar of slaan er in lente en herfst een voorraadje vet en eiwit op. De waddenbodem vormt daarbij de basis.

Wadbodem als culinaire hotspot voor trekvogels

De Waddenzee wordt twee keer per etmaal overstroomd door de vloed. Uit de Noordzee stroomt vers water binnen, boven de ondiepe wadplaten remt de stroom af en dwarrelt zand en slib neer. Het slib blijft liggen als de zee wegebt. Op de droogvallende delen inspecteren vogels de buit in en op het slib: vissen, schelpdieren, krabben, wormen, zeesterren…

Bodemdiertjes; daar weten vogels wel raad mee. Langs de waterscheiding tussen nat en droog zijn de meeste vogels te vinden. De bodem knispert daar van de wadpieren en zeeduizendpoten, die na een golfje water uitscheiden. Aan de minifonteintjes zien de vogels waar ze moeten pikken. Wadpieren verraden hun verstopplek door het gefilterde sediment uit te poepen – dan pruttelt er een hoopje zandkleurige slierten uit de bodem. De bodemdieren graven zich in, om geen gemakkelijke prooi voor hun belagers te zijn. Die belagers, zoals rosse grutto’s, scholeksters en wulpen, diepen met hun lange snavels prooien uit het slik op.

Marcel van Kammen
Lepelaar
Henk Postma

Soorten snavels

De wulp is met zijn vijftien centimeter lange snavel kampioen opdiepen. De kromming in de snavel werkt perfect mee met de buigende beweging waarmee een wulp het zachte slik penetreert. De kluut heeft ook een lange, kromme snavel, die de andere kant opbuigt dan die van de wulp. Een kluut steekt die snavel dan ook niet naar beneden, maar zwiept hem over de bodem van ondiep water heen en weer om beestjes uit dat water te zeven.

Een lepelaar zwiept zijn snavel eveneens heen en weer, en kan dankzij zijn  formaat door iets dieper water waden. Lepelaars struinen vaak door slenken, geulen in het wad, waar ze garnalen opvissen, maar liever nog jonge platvisjes.

Strandlopers, steenlopers en plevieren hebben snavels van verschillende lengte, waarmee ze op of ondiep in het wad levende prooien vangen. Steenlopers hebben een stevig snaveltje om op dijken en dammen tussen stenen te wroeten. Tureluurs en vooral rosse grutto’s hebben lange snavels waarmee ze prooien kunnen bereiken, die te diep zitten voor plevieren.

Nonnetjes zoeken

Bij laagwater hebben de wadvogels een immens drooggevallen gebied tot hun beschikking. De hele winter, maar vooral in de nazomer en herfst, scharen trekvogels zich aan de rijke dis die de waddenbodem biedt. Waar wulpen diepe prooien kunnen grijpen, zijn kanoetstrandlopers met hun kortere snavel aangewezen op oppervlakkiger prooien. Zij eten kleine schelpdiertjes, bij voorkeur nonnetjes. Die leven in tweekleurige schelpjes die ze ter verdediging muurvast sluiten, maar tegen de maagspieren van een kanoet zijn ze niet bestand. Kanoeten jagen bij eb op plekken waar de zee zich net heeft teruggetrokken. De bodem moet drooggevallen maar nog vochtig zijn. Ze zien de ondiep ingegraven nonnetjes niet, ze voelen die. Ze pikken in het zand en hun gevoelige snavelpunt detecteert de door nonnetjes teruggekaatste schokgolfjes.

Scholeksters, meeuwen, steenlopers, bonte strandlopers en zilverplevieren scharrelen graag rond langs drooggevallen mosselbanken. Mosselbanken zijn rijk aan voedsel. Op de banken leven allerlei andere soorten. Kokkels bijvoorbeeld, de favoriete prooi van scholeksters. Ook kokkels sluiten zich hermetisch, maar ze hebben een gevoelig plekje, waar een scholekster ze pikt en open wrikt. Scholeksters lusten ook mossels en andere schelpdieren. Zelfs Japanse oesters krijgen ze open, waarmee ze hun Engelse naam eer aandoen: oystercatcher.

Nonnetjes
Henk Postma
Rotgans
Henk Postma

Zoutbestendige ganzen

Toen mossels en kokkels nog systematisch door fabrieksschepen werden weggehaald, werd de Waddenzeebodem zandiger. Voor vogels betekende dat voedselverlies, al is er bij bijna elke verandering wel een soort die ervan profiteert. Dankzij de verzanding kregen drieteenstrandlopers er foerageergebied bij. Drietenen zijn de enige strandlopers die vooral op zandstranden voorkomen. Ze dribbelen langs de waterlijn, om strandvlooien en zeeduizendpoten te vangen, als die zich roeren na een overspoelend golfje.

Op hogere wadplaten, waar zeekraal en andere aan zout water aangepaste planten groeien, grazen bij eb rotganzen. Rotganzen zijn de meest zoutbestendige ganzen van Europa. Ze overwinteren langs onze kust, waarbij de Waddenzee favoriet is. Ze hebben een klier in hun snavel die het zout naar buiten werkt. Er hangt vaak een druppel zout snot aan hun snavel. Als het wad overvloed raakt, trekken de rotganzen zich terug op kwelders of weilanden om verder te grazen of te dutten.

Als het vloed wordt, slinkt het foerageergebied van wadvogels drastisch. Dan verkassen ze naar kwelders, rustige stranden en duinen, op hoge zandplaten, in natuurgebieden of op weilanden en akkers langs de kust. Dan kun je enorme groepen rustende wadvogels zien. Koppen in de veren, één ingetrokken poot. Ze hebben hun rust nodig, dus vogelaars moeten afstand houden. Eidereenden hebben geen hinder van vloed, integendeel. Die grote, zwart-witte zee-eenden dobberen boven mosselbanken en duiken daar mossels en kokkels op.

Het magazine WADDEN ook lezen?

Dit artikel is verschenen in het magazine WADDEN van december 2023 en geschreven door Koos Dijksterhuis.

Ontvang 3x per jaar het (digitale) magazine WADDEN voor €32,50 met prachtige fotoreportages, interessante artikelen en speciale lezersvoordelen. Met uw lidmaatschap steunt u ons werk en helpt daarmee het Waddengebied beschermen.

Proefexemplaar aanvragen