Waddieren... leven in het slik

Het waddengebied is rijk aan vogels. Dat hebben we te danken aan de enorme soortenrijkdom in de bodem. Hiermee wordt bedoeld dat de diersoorten die leven in en op de bodem van de Waddenzee in grote getale voorkomen. Op één vierkante meter wad kunnen wel 70 wadpieren en 100 kokkels voorkomen. De dieren die in en op de wadbodem leven moeten goed bestand zijn tegen het getij. Wisselingen in eb en vloed brengen grote verschillen in temperatuur en zoutgehalte met zich mee.

Af- en aanvoer

De slikkige wadplaten zijn rijk aan voedsel. Aan de oppervlakte leven verschillende soorten algen en in de diepere lagen zitten bacteriën waar de bodemdieren van leven. De meeste soorten leven van plantaardig of dierlijk plankton. Plankton is de verzamelnaam voor alle organismen die niet tegen de zeestromen in kunnen zwemmen en vrij in het water zweven. De bodemdieren filteren plankton uit het zeewater. Door het getij (de continue afwisseling van hoog- en laagwater) is er een voortdurende aanvoer van voeding. Twee keer per dag voert de zee nieuw voedsel aan.

Het lijkt heel luxe. Toch is het niet alleen maar gemakkelijk: de dieren die op of in de wadbodem leven, moeten bestand zijn tegen verschillende weersomstandigheden. Denk maar eens aan de brandende zon die in de zomer behoorlijk fel kan zijn. Of juist aan de koude wind en regen en soms sneeuw en hagel in de winter. Ook is de zuurstofvoorziening bij laagwater anders dan bij hoogwater.

getijdenwerking
Henk Postma
alikruik wadden
Renske de Boer

Overleven

Het alikruikje kruipt over de wadbodem en schraapt met zijn rasptong de kiezelwieren van de bodem. Dit is zijn voedsel. Het alikruikje is goed aangepast aan het leven met de getijden. Bij eb sluit hij zichzelf op in zijn huisje. Hij neemt wat water mee naar binnen en sluit daarna zijn huisje af met een kalkplaatje. Zo voorkomt hij dat hij uitdroogt. Als het water opkomt, komt hij weer tevoorschijn.

Het nonnetje en de kokkel leven verscholen in de wadbodem. Om zichzelf te voeden gebruiken ze twee sifonen. Dit zijn een soort rietjes die een instroom- en uitstroomopening vormen, de sifonen steken net boven de wadbodem uit. Door de ene sifon slurpen ze zeewater op, hier filteren ze planton uit. Door de andere opening spuiten ze het gefilterde water weer in zee. Een volwassen kokkel kan op deze manier 2,5 liter water per uur filteren. De sifonen van het nonnetje kunnen tevens als ‘stofzuigertje’ dienen. Naast filteren kan hij er ook de wadbodem mee afzuigen, op zoek naar kiezelwieren.

Mosselen zijn ook filteraars. Ze zetten hun schelp een stukje open waardoor er voedselrijk water naar binnen stroomt. Door zich met stevige byssusdraden aan elkaar te vestigen vormen mosselen een mosselbank. Samen zijn ze beter bestand tegen de sterke stroming.

Wie geen last heeft van de stroming is de wadpier. Deze worm leeft verscholen in de bodem van de Waddenzee. Zo is hij goed bestand tegen de kou. De wadpier leeft in een u-vormige buis. Aan de ene kant eet hij zand weg. Hij filtert hier zijn voedsel, zoals algen en bacteriën, uit. Het gefilterde zand poept hij weer uit. Dit zie je als spaghettihoopjes op het wad liggen.

Op de bodem vind je kreeftachtigen als garnalen en krabben. Ook zeesterren en platvissen leven op de bodem van de Waddenzee. De garnaal is nauw verwant aan de krab. Op zijn voorste looppoten heeft hij kleine scharen. Zijn pantser is doorzichtig met grijsbruine vlekjes. De garnaal kan van kleur veranderen door de vlekjes te vergroten of verkleinen. Op een lichte, zanderige ondergrond maakt hij de vlekjes kleiner. Op een donkere, slikkige bodem maakt hij ze groter. Door zich aan te passen aan de bodem valt hij minder op.

strandbingo mossel
Mossels met byssusdraden
Henk Postma

De krab wordt ook wel vuilnisman genoemd. Het is een alleseter, zo eet hij resten van dode vissen, planten, wormen en schelpdieren. In zijn harde pantser kan de krab niet groeien. Daarom vervelt hij meerdere keren in zijn leven. Tijdens de vervelling neemt de krab kalk op uit zijn schild. Vervolgens pompt hij water naar binnen. Hij wordt hierdoor groter waardoor hij als het ware uit zijn pantser knapt. Hij kruipt uit zijn oude pantser en is nog zacht wat hem kwetsbaar maakt. In dit stadium wordt hij een boterkrab genoemd. Het duurt even voordat het nieuwe schild is uitgehard. Het vocht wat de krab tijdens de vervelling heeft opgenomen wordt in de loop van de tijd vervangen door nieuw weefsel, zodat de krab naar het formaat van zijn nieuwe pantser groeit.

De zeester heeft vijf armen, elk met vele kleine ‘voetjes’ met aan het uiteinde een zuignapje. De mond van de zeester bevindt zich aan de onderzijde, precies in het midden. De zeester eet  graag mosselen. Hij breekt de schelp open door afwisselend gebruik te maken van zijn vijf armen. Met twee armen houdt hij de linkerkant van de mosselschelp vast, met twee andere armen de rechterkant. Op het moment dat de zeester moe wordt vervangt hij een arm door de arm die rust heeft. De mossel sluit haar schelp met een sterke sluitspier. De zeester kan door het afwisselen van het gebruik van zijn armen echter net zo lang volhouden tot de mossel opgeeft. De zeester maakt het de mossel bovendien zwaar door de watertoevoer af te sluiten, waardoor de mossel geen zuurstof meer krijgt. Als de schelp open is stulpt de zeester zijn maag naar buiten. Zo wordt de mossel in zijn eigen schelp opgegeten.

Naast bodemdieren leven er ook verschillende soorten vissen in de Waddenzee. Zoals de zeenaald, puitaal, brakwatergrondel en zeedonderpad. Jonge platvissen groeien op in de Waddenzee. Bijzonder aan platvissen is dat ze hun leven als ‘gewone vis’ beginnen. Als ze een paar weken oud zijn verplaatst één van de ogen. Beide ogen zitten nu aan dezelfde kant van zijn kop. Vervolgens verdwijnt zijn zwemblaas waarna hij naar de bodem zakt.

Henk Postma
Henk Postma

Voeding

Overleven heeft ook te maken met voeding. Veel bodemdieren eten plankton, zoals hierboven al beschreven. Andere soorten eten liever kliekjes: restjes van dode zeedieren. Om dit eten tot zich te kunnen nemen, heeft elk bodemdier een methode gevonden die het meest succesvol en efficiënt is.

In het water zitten voedseldeeltjes die er door sommige bodemdieren worden uitgefilterd. De dieren zeven het water als het ware en de voedingstoffen blijven over. De zandkokerworm steekt bijvoorbeeld zijn ‘armen’ uit de koker en trekt door middel van een lijmachtige stof, de voedseldeeltjes aan. Mosselen en oesters hebben trilharen op hun ‘mond’ en trekken met deze haartjes het eten naar binnen en houden de rest buiten.

Meer weten?

  • Lees hier alles over de rol van helmgras bij het ontstaan van Texel
  • Bekijk hier hoe de Waddenvereniging de natuur beschermt
  • Zelf iets doen voor de Wadden?