17 maart 2016 Platte oesters herintroduceren: lessen uit het verleden Door Tim van Oijen Er zijn concrete plannen voor een grootschalige herintroductie van de platte oester in de Noordzee. Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW) verkent nu ook de mogelijkheden tot een herrijzenis van dit weekdier in de Waddenzee. In een recente publicatie hebben Britse onderzoekers op basis van tientallen historische commerciële translocaties de do’s en don’ts op een rijtje gezet. Wat je bijvoorbeeld niet moet doen: de donorpopulatie decimeren. Aan het begin van de negentiende eeuw moeten op de Waddenzeebodem nog uitgestrekte platte oesterbedden hebben gelegen, van Nederland tot aan Denemarken toe. De soort is te onderscheiden van de tegenwoordig talrijke invasieve Japanse oester door zijn veel minder grillige schelpvorm. Maar net als met de platte oesterpopulaties op de Noordzee ging het erna bergafwaarts. De huidige consensus in de wetenschap is dat overbevissing hier de voornaamste oorzaak van was. Ook de intensieve bevissing van de bodem met boomkorren heeft aan de ondergang bijgedragen. Dit leidde niet alleen tot het wegvissen van volwassen exemplaren maar ook tot het verdwijnen van een geschikte plek voor oesterbroed om zich te vestigen. Over de huidige platte oesterpopulatie in de Nederlandse Waddenzee kunnen we kort zijn: die is er niet. De invasieve Japanse oester is de afgelopen decennia bij surveys in grote getalen aangetroffen maar de platte oester slechts incidenteel. In 1981 werd er eentje op een zandige bodem gezien ten westen van Texel. Recentelijk zijn er ook wee een paar exemplaren nabij dit eiland gevonden. Platte oesters zijn een sleutelsoort in mariene ecosystemen vanwege hun grote bijdrage aan het functioneren ervan. Het zijn zogeheten biobouwers die door de vorming van dicht opeengepakte bedden sediment invangen en stabiliseren. De riffen vormen een schuilplaats, foerageerplek en/of kraamkamer voor tientallen soorten waaronder vissen, krabben, anemonen en zakpijpen. Het verdwijnen van de platte oesterbedden uit de Waddenzee heeft daarom tot een minder divers en minder productief systeem geleid. Wel is het zo dat de Japanse oesters, ook al zijn ze een geïntroduceerde soort, tot op zekere hoogte hun plek al hebben ingenomen. Maar al met al zijn er goede redenen om een herintroductie te overwegen. Een recente Engelse studie heeft de commerciële transplantaties van de platte oester in het verleden op een rijtje gezet. Want wie weet viel er wat van te leren? Good move, bad move Er is wat met platte oesters heen en weer gesleept van en naar Nederland, in de 19e en begin 20e eeuw. Een korte opsomming maakt het bijna hilarisch. Van Nederland zijn oesters voor het aansterken van populaties overgebracht naar Engeland, Wales, Ierland, Denemarken en Frankrijk. Omgekeerd zijn oesters gehaald uit Engeland, Ierland, Schotland, Frankrijk, Griekenland, Italië en Noorwegen. En dat is alleen binnen Europa. Vanuit Nederland zijn ook translocaties uitgevoerd naar Canada en de Verenigde staten. Tussen en ook binnen andere landen hebben ook veelvuldig verplaatsingen plaatsgevonden. Er zitten succesverhalen tussen. De introductie van Bretagne (Frankrijk) naar Loch Ryan (Schotland) in de jaren vijftig en naar Lough Foyle (Ierland) in de jaren zeventig lijken bijvoorbeeld van cruciaal belang te zijn geweest voor de er nu nog bestaande oestervisserij. Een goed voorbeeld van een minder goed idee is de aanvoer van grote hoeveelheden jonge oesters uit het toen nog zeer oesterrijke Firth of Forth in Schotland naar Engeland en Nederland, in de achttiende eeuw. Deze translocatie wordt als een van de belangrijkste oorzaken beschouwd van de ondergang van de oestervisserij in de Firth of Forth. De opbrengst daalde volgens schattingen met 99,9% tussen het einde van de achttiende en het eind van de negentiende eeuw. Tegenwoordig zijn er weinig tot geen platte oesters meer in het gebied te vinden. Een ander geïdentificeerd en welbekend probleem bij translocaties is het overbrengen van ziektes, zoals in het bijzonder de oesterziekte Bonamia ostreae. Hoge aantallen De wetenschappers komen op basis van hun analyse van de vele cases tot een aantal aanbevelingen. Een eventuele herintroductie moet volgens hen altijd met hoge aantallen worden uitgevoerd. Ook moet het een meerjarig programma zijn, om langdurige hoge dichtheid van oesterbroed te garanderen. Tijdens en na de herintroductie moet de visserijdruk zo laag mogelijk gehouden worden om de kansen op een zichzelf in stand houdende populatie te vergroten. Verder moet de donorpopulatie bij voorkeur een genetisch nauw verwante van de oorspronkelijke bewoners zijn zodat de dieren al goed zijn aangepast aan de heersende milieuomstandigheden. Tenslotte adviseren de onderzoekers om de locatie(s) van de herintroductie zo te kiezen dat er een goede kans is dat nieuw geproduceerde oesterlarven zich met de heersende waterstromingen naar andere kansrijke locaties verspreiden. Waar die locaties in de Waddenzee liggen, is een van de vragen die nog moet worden beantwoord. Bronnen Bromley, C., C. McGonigle, E.C. Ashton en D. Roberts (2016). Bad moves: pros and cons of moving oysters – a case study of global translocations of Ostrea edulis Linnaeus, 1758 (mollusca: bivalvia). Ocean & Coastal Management 122, p.103-115. Smaal, A.C., P. Kamermans, T.M. van der Have, M. Engelsma en H.J.W.Sas (2015). Feasibility of Flat Oyster (Ostrea edulis L.) restoration in the Dutch part of the North Sea. IMARES report nr C028/15.