Een grote kokkeltjesroof

Door Gerbrand Gaaff

 

In de nazomer, de winter en het voorjaar kun je grote vluchten kanoeten zien rondvliegen boven het wad. Kanoeten zijn compact gebouwde strandlopers. Ze strijken neer op een droogvallende wadplaat en doen zich daar tegoed aan schelpdiertjes. Voorheen zochten ze vooral nonnetjes. Maar de nonnetjes in de Waddenzee zijn eerst sterk in aantal achteruit gegaan en kennen nu vaak slechte jaren. Daarom schakelen de kanoeten geregeld over op kokkels. In het kader van het project Metawad onderzochten marien biologen de impact van deze predatie op de kokkelbanken.

 

In de Waddenzee komen twee ondersoorten van de kanoet voor: de een broedt in Canada of Groenland en trekt via IJsland naar de Waddenzee om hier de winter door te brengen. De ander trekt vanuit Siberië, via de Waddenzee naar West-Afrika, om daar te overwinteren. Deze laatste ondersoort gebruikt de Waddenzee als een tankstation om de tweede etappe van de reis te kunnen volbrengen.

 

Fijnproevers

Kanoeten vinden hun voedsel op een bijzondere manier. Ze meten met hun snavel drukverschillen rond voorwerpen in het natte zand. Zo kunnen ze tot op 10 centimeter afstand een schelpdier voelen. Tot nu toe is de kanoet de enige soort waarvan bekend is dat hij op deze manier voedsel vindt. Omdat de drukverschillen alleen in nat zand waargenomen kunnen worden, is het meteen duidelijk waarom een kanoet nooit voedsel zoekt op droge wadplaten. Met die gevoelige snavel kan een kanoet ook precies bepalen hoe groot een schelpdier onder de oppervlakte is. Dat is van belang omdat ze alleen kleine schelpdieren, van maximaal 16 mm lengte, kunnen inslikken.

 

Het dieet Nonnetjes vormen het ideale kanoetenvoer: klein met relatief veel vlees in een dun schelpje. Maar vanaf ongeveer 2005 kwamen er steeds minder nonnetjes tot wasdom op het wad. De meeste biologen zoeken de oorzaak daarvoor in het warmer worden van het waddensysteem. Jaren met een redelijke broedval van nonnetjes komen nog wel voor, maar veel minder dan voorheen. De kanoeten moeten dus op zoek naar een alternatief: jonge kokkeltjes. Kokkels bevatten eigenlijk minder vlees in relatie tot een dikke schelp. Ook de kokkelstand in de Waddenzee is wisselvallig. Na een goede broedval kunnen de kokkels ‘mannetje aan mannetje’ liggen, maar in slechte jaren moet je echt op zoek naar een kokkel. Als de kokkels dicht op elkaar liggen hebben ze last van onderlinge concurrentie om voedsel, en zijn de groeisnelheden laag. De onderzoekers waren benieuwd naar de effecten van het foerageren van de kanoeten op een kokkelbank.

 

De veldproef

De onderzoekers hebben op het wad bij Griend drie proefvelden van één hectare afgezet. Van elk veld werd de samenstelling en verspreiding van de kokkels vastgesteld. Op elk proefveld was er sprake van een mix van grote en kleine kokkels. De dichtheid van de kokkels vertoonde een duidelijk ruimtelijk patroon (zie figuur, linker tekeningen). Na de inventarisatie werden twee van de drie velden gedurende 15 en 22 uur (gemiddeld 2 uur per laagwaterperiode) bezocht door 74 foeragerende kanoeten. Het derde, tijdens de duur van de proef onbezochte, veld kon dienen als een referentie voor de predatie op de andere twee velden. Toen de kanoeten vertrokken waren werden opnieuw de dichtheid, de samenstelling en het patroon van de kokkelstand in de velden vastgesteld.

 

Survival of the thickest

De figuren maken duidelijk dat het verspreidingspatroon van de kokkels op de twee bezochte velden vrijwel volledig verdwenen is. Na bezoek van de kanoeten bleek ongeveer 80% van de kokkels zijn verdwenen. Alleen de grote kokkels en kokkels met een dikke schelp bleven over, dun verspreid over de velden. Er is dus echt wel sprake van een ware kokkeltjesroof. Kanoeten blijken uitzonderlijk effectief in het leegeten van een wadplaat. Waarschijnlijk zijn ze kampioen. Eidereenden zijn in staat om maximaal 70% van een schelpdierbestand op te vissen in de tijd dat ze een schelpenbank bezoeken.

 

Naar de superkokkel?

De predatie door kanoeten levert voordeel op voor kokkels met dikke schelpen die snel kunnen groeien. Dat voordeel wordt vergroot omdat deze kokkels na een foerageerperiode geen last meer hebben van onderlinge concurrentie. Zij groeien uit tot de kokkels die interessant zijn voor de handkokkelaars. Of de snelgroeiende kokkel met een dikke schelp ook evolutionair voordeel zal hebben is nog niet helemaal duidelijk: het experiment was te beperkt om daar definitieve uitspraken over te doen.

 

Bronnen

Piersma, T., van Aelst, R., Kurk, K., Berkhoudt, H., & Maas, L. R. M. (1998). A new pressure sensory mechanism for prey detection in birds: the use of principles of seabed dynamics? Proceedings of the Royal Society of London B, 265(1404), 1377-1383. http://dx.doi.org/10.1098/rspb.1998.0445

 

Allert Bijleveld, Sönke Twietmeyer, Julia Piechocki, Jan A. van Gils, and Theunis Piersma (2015): Natural selection by pulsed predation: survival of the thickest. Geaccepteerd voor publicatie in Ecology: prepress: http://dx.doi.org/10.1890/14-1845.1. Ook in: Allert I. Bijleveld (2015): Untying the knot, proefschrift Rijksuniversiteit Groningen

 

Allert Bijleveld zal op 19 juni zijn proefschrift verdedigen: http://www.nioz.nl/nieuws-detail/wat-bepaalt-waar-dieren-voorkomen

 
De foto in de header is van Marcel van Kammen.