Wonen en werken in de terpentijd

donderdag 29 oktober 2020

Door: Hans Revier

 

Al voor het opwerpen van terpen, zo’n drieduizend jaar geleden, gebruikte men de kwelders in het waddengebied intensief. Dit is een van de conclusies van archeologisch onderzoek aan zeven steile kanten van terpen in Friesland. 

 

Zeven terpen

Ruim tweeduizend terpen en wierden telde het noordelijk kustgebied aan het begin van de 19e eeuw. Tussen 1870 en 1935 verdween ruim de helft door het afgraven en de verkoop van de vruchtbare terpaarde. Anderen werden gedeeltelijk afgegraven. Steile taluds van nog bestaande terpen zijn daar vaak het gevolg van. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat achter deze taluds de verschillende lagen van de terp uitstekend geconserveerd zijn. Door begroeiing te verwijderen en de steile kant handmatig op te schonen kunnen archeologen de verschillende lagen zichtbaar maken. Zo kunnen ze in relatief korte tijd onderzoek doen zonder het restant van het terplichaam door opgravingen verder aan te tasten. Dit zogenaamde steilkanten onderzoek is, na een succesvolle pilot in Anjum, aan terpen in Achlum, Jelsum, Firdgum, Blije, en Dronrijp (2X) uitgevoerd. De resultaten van de verschillende terpen zijn met elkaar vergeleken met als doel inzicht te krijgen in de ouderdom en opbouw van de terpen, met specifieke aandacht voor de relatie tussen bewoning en landschap. Foto: De terp van Hegebeintum door fotograaf Henk Postma.


Spoortypes

In de in het steilkanten onderzoek bloot gelegde lagen weerspiegelt zich als het ware de geschiedenis van de terp. Aan de hand van fragmenten aardewerk kunnen de verschillende lagen gedateerd worden. Allerlei sporen duiden op gebruik of gebeurtenissen ten tijde van de vorming van de laag. Zo zijn woonlagen, haardplaatsen, waterputten, sloten, greppels en paalkuilen in de verschillende lagen te herkennen. Ook akkerlagen, dijklichamen en sporen van overstromingen zijn terug te vinden. Van de onderzochte locaties kregen de eerste terplagen in de midden-ijzertijd (500-200 v. Chr.) vorm. De kwelder was daar toen hoog genoeg opgeslibd om permanent te bewonen. Maar uit de onderzochte oudere lagen onder het terplichaam blijkt dat kwelders al intensief werden gebruikt voordat er sprake was van bewoning. Zo vond men sporen van het beweiden van vee (betredingssporen), het afbranden van vegetatie (brandlaagjes), het winnen van kweldermateriaal (graafsporen) en het aanleggen van akkers (ploegsporen en akkerlagen). Foto: Steilkanten onderzoek aan de terp van Achlum door fotograaf Daniel Postma.

Het archeologisch onderzoek aan de zeven steilkanten van terpen in Friesland heeft samen met ander onderzoek een goed beeld opgeleverd over de ontwikkeling van de bewoning op de kwelders. Al voor de permanente bewoning begon men de kwelders intensief te gebruiken. Beweiding, akkerbouw, de winning van kweldermateriaal en later de aanleg van dijkjes kon uit de lagen van de steilkanten worden aangetoond. Toen delen van de kwelders niet vaker dan 50 keer per jaar overstroomden, ontwikkelde zich permanente bewoning. Vanwege de overstromingen bouwde men de eerste huizen op zogenaamde kernpodia, verhogingen (50-100 cm) gemaakt van kweldermateriaal en mest. Niet alleen was het belangrijk om het woonstalhuis droog te houden, ook de zoetwatervoorziening voor mens en dier in het overwegend zoute milieu was van levensbelang. Daartoe groeven de terpbewoners drenkputten waarin regenwater kon worden opgevangen, omringd door een wal als bescherming tegen het zeewater. De ruimte tussen de eerste huispodia werd geleidelijk met kweldermateriaal en mest opgevuld, zodat uiteindelijk in de midden-Romeinse tijd (100-300 na Chr.) omvangrijke terplichamen ontstonden.

Met uitzondering van een kortstondige periode waarin de meeste terpen zijn verlaten (4e eeuw) -een logische verklaring hiervoor is er nog niet-, bleven de verhoogde woonplaatsen tot in de vroege middeleeuwen ononderbroken bewoond. Het duurt tot de Karolingische periode (900 na Chr.) voordat woonerven geleidelijk van het centrale, hoge deel naar de randen van de terpen beginnen te schuiven. De terpen worden uiteindelijk als akkers in gebruik genomen, totdat in de 19e en 20ste eeuw een groot deel van de terpen als tuinaarde wordt verkocht.


Terpen en wierden in het noordelijk kustgebied. Bron: Rijkswaterstaat

 

Bronnen:



Artikel WadWeten

In de serie WadWeten artikelen wordt het waddengebied beschreven vanuit verschillende onderzoeksdisciplines, zoals de biologie, geologie en cultuurhistorie. Een wetenschappelijke benadering in heldere taal. De berichten worden beurtelings geschreven door wetenschappers van de Waddenacademie en de Waddenvereniging. Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan in voor het maandelijkse WADDEN nieuws of houdt deze pagina regelmatig in de gaten.

In 2010 werden een aantal WadWeten artikelen gebundeld in het boekje Waddenwijsheid (ISBN 9789087410230).
Begin 2015 kwam er een vervolg: Meer Waddenwijsheid (ISBN 9789087410322). Het rijk geïllustreerde boek geeft antwoorden op vragen als: welke beestjes krioelen er in het zand, welke wadvogels werden gegeten in de terpentijd, hoe oud wordt een zwaardschede, welke stormen zijn gevaarlijk voor de Wadden.

Ecomare Waddenacademie Waddenvereniging