Mossel heeft hechtingsvoorkeur

Door Tim van Oijen

Mosselen vormen banken dankzij een bijzondere eigenschap. Ze maken flinterdunne maar zeer sterke draden waarmee ze zich aan elkaar of aan stenen vasthechten. Biologen vroegen zich af of er een verschil in hechtingssterkte is tussen mosselen van zachte bodems en van rotskusten. Ook wilden ze weten of de dieren zich bij voorkeur aan een bepaalde ondergrond hechten. Daarom onderwierpen ze mosselen aan een kracht- en een keuzetest.

Mosselen kunnen het aantal en de hechtingssterkte van de zogeheten byssusdraden aanpassen aan de milieuomstandigheden. Er zijn bijvoorbeeld veel en sterke draden nodig als er veel golfslag en/of stroming is. Het was tot nog toe onbekend of mosselen van zachte bodems en van rotskusten verschillen in het aantal, en de hechtingssterkte van de draden. Verder was onduidelijk of mosselen de geschiktheid van ondergronden voor hechting kunnen inschatten. Levende soortgenoten zijn bijvoorbeeld geschikter om aan te hechten dan dode, aangezien lege schelpen gemakkelijk wegspoelen. Maar zien mosselen dat ook? Biologen hebben dit met veldstudies en laboratoriumonderzoek nader bestudeerd. Ze bekeken niet alleen de ons welbekende gewone mossel Mytilus edulis maar ook de in Chili voorkomende Perumytilus purpuratus.

Krachtmeting

De onderzoekers verzamelden gewone mossels op een Bretonse rotskust en op wadplaten in de Duitse Waddenzee. Perumytilus purpuratus werd bemonsterd op een rotskust en een zachte bodem in Chili. De hechtingssterkte werd gemeten door dieren aan een veerbalans te hangen en te trekken tot de byssusdraden het begaven. De hechtingssterkte van exemplaren van Perumytilus purpuratus van de rotskust was gemiddeld hoger dan die van de zachte bodem. Op de zachte bodem maakten de dieren wel meer draden. De gewone mossels van rotskust en zachte bodem verschilden weinig in hechtingssterkte. Bij de exemplaren van zachte bodems bleek wel dat de met pokken begroeide dieren van de randen van een bank een grote hechtingssterkte hadden.

Keuzetest

De onderzoekers onderwierpen beide soorten ook aan een keuzetest in het laboratorium. De mosselen kregen verschillende soorten ondergrond aangeboden: levende of dode soortgenoten; schone of met pokken begroeide soortgenoten; en losjes of sterk vastgehechte soortgenoten. Exemplaren van Perumytilus purpuratus van zowel rotskust als zacht bodem bleken zich bij voorkeur te hechten aan levende soortgenoten. Die van de zachte bodem bleken ook een duidelijke voorkeur voor sterk vastgehechte soortgenoten te hebben. De gewone mossel had minder duidelijke voorkeuren; alleen die van het wad prefereerden begroeide boven schone mossels. Tenslotte bleek dat over het geheel genomen tijdens de keuzetests de mosselen van de rotskusten meer byssusdraden produceerden.

Voorkeur

Het onderzoek laat zien dat mosselen actief kiezen aan welke ondergrond ze zich vasthechten maar dat de keuze afhangt van de mosselsoort en het type habitat waar ze uit komen. De soorten verschillen in de mate waarin zij aangepast zij aan een bepaalde omgeving: Perumytilus purpuratus lijkt zich minder thuis te voelen op zachte bodems terwijl de gewone mossel geschikte hechtingsstrategieën heeft voor beide habitats.

Bron

Aguilera, M.A., M. Thiel, N. Ullrich, G. Luna-Jorquera en C. Buschbaum (2017). Selective byssus attachment behavior of mytilid mussels from hard- and soft bottom coastal systems. Journal of Experimental Marine Biology and Ecology 497, p.61-70.