Getijden

Word een echte waddenonderzoeker!

Water komt en water gaat. De Waddenzee is door het spel van eb en vloed altijd in beweging. En dat allemaal dankzij de maan! Hoe de getijden precies werken? Dat lees je allemaal op deze pagina.

Opletten geblazen

Door de aantrekkingskracht van de maan heerst er eb en vloed in de oceanen. Bij hoogwater stroomt de Waddenzee via de geulen tussen de eilanden vol, tot het tij keert, het water wegstroomt en de hogere delen van de zeebodem droogvallen. Ga je varen, dan moet je opletten dat er steeds genoeg water staat in de vaargeul. Ga je wadlopen dan moet je juist opletten dat je onderweg niet in diep water terechtkomt. Niet alleen met de waterstand, ook met de kracht en de richting van de stroming moet je rekening houden. Ook de kracht en de richting van de wind zijn belangrijk. Hoe warm of koud is het? Serieus, je leven kan ervan afhangen!

 

Niets ligt vast

Alle dingen waar jij onderweg op moet letten, maken de Wadden juist zo’n dynamisch gebied. De zeestroming neemt zand en slib mee dat blijft liggen op wadplaten zodat nieuw land ontstaat. De planten die er gaan groeien houden het slib vast, maar stormen kunnen het land evengoed weer verwoesten. De wind blaast zand tegen graspolletjes waardoor duinen ontstaan. De hoge delen van de Waddenzee warmen in de zomer bij eb op om bij vloed weer af te koelen (en andersom in de winter). Een dagelijks wisselbad.

 

Eb en vloed. Zo werkt het!

Het tij regeert

De planten en dieren die op het wad thuis zijn, hebben zich allemaal aangepast aan die sterk wisselende omstandigheden. De dieren hebben er een innerlijke klok voor het getij. Twee keer per dag komen vogels bij laagwater voedsel zoeken op de platen, terwijl de zeehonden dan juist een dutje doen op een drooggevallen plaat. Op deze grote afbeelding kun je de tijd van het getij zien.

 

Pioniers in de duinen

Pioniers zijn mensen die als eersten gaan wonen in wild en onbewoond gebied. Na hen wordt het leven er makkelijker en komen er meer mensen. Dat geldt ook voor planten. Sterke pionierplanten overleven in moeilijke omstandigheden waarna andere soorten zich makkelijker kunnen vestigen.

 

Biestarwegras en zeeraket kunnen goed tegen zout. Op het strand hoopt de wind zand ertegen op en hun wortels houden zand vast. Zo ontstaat er een duintje dat regenwater vangt. Nu kan er helmgras groeien. Dat vormt een tapijt waar duindoorn ontkiemt. Die kan tegen de felle zon, de wind, de arme grond. De stekelige bosjes zorgen voor luwte en schaduw en een vochtige omgeving voor mossen, planten en struiken. Nu wordt het voor de duindoorn te voedsel- en schaduwrijk, maar de basis voor andere bosjes is gelegd.

 

Tip

Er zijn nog meer plekken waar je zo’n opeenvolging van planten kunt zien. Zandhopen die een tijd op een bouwterrein liggen, of nieuwe geluidswallen zie je langzaam begroeien. De klaproos is er vaak als eerste bij. Krijgen ze de tijd dan komen er struiken bij. Eigenlijk hoef je niks doen om een bos te laten groeien, alleen niet omhakken.

 

Wil je nog meer weten? Ga naar WAD4U